Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5782

Datum uitspraak2000-04-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR00/006HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. R 00/006 HR Mr. Mok (ontbinding a.o.) Conclusie inzake Parket, 26 januari 2000 HERMANS-MAASDAL B.V. Edelhoogachtbaar college, 1. Gielkens, een werknemer van verzoekster van cassatie, Hermans-Maasdal B.V, heeft de kantonrechter te Heerlen verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met Hermans-Maasdal. Na een tussenbeschikking heeft de kantonrechter bij beschikking van 21 mei 1999 het verzoek ingewilligd, onder toekenning van een vergoeding ten laste van Hermans-Maasdal aan Gielkens van ƒ 200.000. 2. Van deze uitspraak is Hermans-Maasdal in appel gekomen bij de rechtbank te Maastricht. Omdat de kantonrechter volgens verzoekster art. 7:685 BW buiten toepassing had gelaten of buiten het toepassingsgebied van dat artikel was getreden, heeft de rechtbank Hermans-Maasdal ontvankelijk in haar beroep geacht. Bij beschikking van 11 november 1999 heeft de rechtbank het hoger beroep verworpen. 3. Hermans-Maasdal heeft tegen deze beschikking (tijdig) beroep in cassatie ingesteld bij een op 11 januari 2000 bij de Hoge Raad ingekomen schriftuur, getekend door “[…], directeur”. 4. Cassatieverzoekschriften dienen ingevolge art. 426a Rv ondertekend te worden door een advocaat bij de Hoge Raad, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit1. 5. Het (uitsluitend) door de directeur van verzoekster getekende cassatierekest klaagt over schending van grondwettelijke rechten en van fundamentele rechtsbeginselen (waaronder van de beginselen van hoor en wederhoor, van onpartijdige behandeling, dat het bewijs een essentieel onderdeel is van het recht en van de motiveringsplicht). Bij mijn weten bestaat geen bijzondere wettelijke bepaling waaruit voortvloeit dat een cassatieverzoekschrift dat zodanige klachten bevat niet ondertekend behoeft te zijn door een advocaat. Bijgevolg kan verzoekster niet in haar beroep worden ontvangen. 6. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar beroep. De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, plv.


Uitspraak

28 april 2000 Eerste Kamer Rek.nr. R00/006HR Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: HERMANS-MAASDAL B.V., gevestigd te Wijnandsrade, gemeente Nuth, VERZOEKSTER tot cassatie, t e g e n [verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 4 maart 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Heerlen ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Hermans-Maasdal - verzocht wegens gewichtige redenen onder toekenning van een vergoeding van ƒ 330.336,-- bruto en met veroordeling van Hermans-Maasdal in de kosten van de procedure ten bedrage van ƒ 2.350,--. Hermans-Maasdal heeft het verzoek bestreden. De Kantonrechter heeft na een tussenbeschikking van 29 april 1999 bij eindbeschikking van 21 mei 1999 de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen ontbonden met ingang van 1 juni 1999, aan [verweerder] ten laste van Hermans-Maasdal een vergoeding van ƒ 200.000,-- bruto toegekend, en het meer of anders verzoch-te afgewezen. Tegen beide beschikkingen heeft Hermans-Maasdal hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht. Bij beschikking van 11 november 1999 heeft de Rechtbank het hoger beroep verworpen. De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft Hermans-Maasdal zelf beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar beroep. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv. moet Hermans-Maasdal niet-ontvankelijk in haar beroep worden verklaard. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart Hermans-Maasdal niet-ontvankelijk in haar beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 28 april 2000.